Ken je mij, wie ken je dan, weet jij mij beter dan ik… Een prachtig lied van Huub Oosterhuis, gezongen door zijn dochter Trijntje. Toen Huub Oosterhuis hier in deze kerk een lezing gehouden heeft, heb ik het gezongen, voor hem, als verrassing. Hij vertelde me toen dat hij het geschreven heeft, zittend naast Trijntje in de wieg.
Een moment van overwegen: dit kind uit liefde geboren. Kennen we elkaar dan? Ken je mij, wie ben ik dan…
Dit lied kwam in mij op toen ik de ontboezeming van Jezus hoorde in het evangelie. We noemen de hoofdstukken waaruit het genomen is: de afscheidsrede. Wat gebeurt er wanneer je definitief van iemand afscheid neemt: dan laat je opkomen hoeveel liefde, vriendschap, verbondenheid gegroeid is. Hoeveel woorden de evangelist Johannes Jezus ook in de mond legt: daar gaat het om: geen dienaars meer, maar vrienden. En blijf alsjeblieft elkaar met liefde bejegenen, er is al genoeg onvrede en geweld in onze wereld, veraf en dichtbij. Ken je mij, wie ken je dan…? Het is ook bijzonder dat dit thema van liefde en verbondenheid in de paastijd wordt aangesneden. Mensen zijn geneigd te zeggen: wat in de avond voorafgaand aan Jezus’ executie is voorgevallen, laten we gewoon achter ons. We leven nu nà Pasen, dus met de vreugde van de opwekking van Jezus uit de doden. Dat is toch prima! Ons leven is echter niet alleen positiviteit en vreugde. Ons bestaan is een mix van positiviteit én tegenslag. Daarom wil de liturgie van de Kerk naar Hemelvaart toe, naar het feest van Pinksteren toe, ons meenemen in een tweede afscheid: dat Jezus zich niet meer als Verrezene aan zijn vrienden laat zien.
En hoe ga je dan verder?
Jezus heeft het allereerst over vriendschap en liefde. Vandaaruit heeft hij het over opdrachten en geboden. De volgorde is wel belangrijk. Eerst het hart dan de handen. Wanneer je begint met allemaal geboden af te vaardigen en je mist de liefde, dan word je een dictator. Breng je echter vriendschap over en kweek je dus duurzame verbondenheid dan kun je er bijna blindelings van op aan dat die vriend doet wat jij ten diepste wilt en bedoelt. Je hoeft dan niet letterlijk iets voor te schrijven, die ander doet dat wat jij in gedachten hebt. ‘Bemin en doe wat je wilt’, zei Augustinus. Hij zei niet dat je ongebreideld je weg kunt gaan. Beminnen bij Augustinus heeft het geluk van de ander op het oog. Beminnen wordt altijd ontwikkeld binnen een gemeenschap, een gezin, een familie, een kerkgemeenschap, dat levende Lichaam van Christus. Je bouwt elkaar op in vriendschap en liefde, ook met alle strubbelingen van dien. Het ‘willen’, concreet wat doen, handelen, keuzes maken of zo maar gewoon leven: het kan en mag (en misschien ook wel moet) voortkomen uit het hart dat geraakt is door vriendschap en liefde.
‘Ken je mij? Wie ken je dan? Weet jij mij beter dan ik?’ Dat kennen van elkaar, het kennen van Christus, het kennen van wie Hij voor mij, voor ons is, dat is nooit af, het is nooit helemaal. In liefde is de ander nooit helemaal gekend. Wie kent zijn eigen man, zijn eigen vrouw totaal? Valt er in de liefde niet altijd ook nog iets te ontdekken? Dit geheim wil Jezus zijn vrienden op de laatste avond van zijn aardse leven toevertrouwen. Want als ze dat eenmaal opgepikt hebben, dan kan Hij – Jezus – er gerust op zijn dat zijn levenswerk doorgaat. Je hebt altijd in het geloof de contemplatieve kant nodig. Het verstillend aanwezig zijn en je laten raken, in je hart, door de persoon en de boodschap van Jezus.
Wanneer dit onder ons groeit: wees ervan verzekerd dat er diepe vrede in je komt. De hardheid, die er vaak ook is, smelt. En je wordt niet soft omdat je bewogen bent voor een klimaat waarin vriendschap kan gedijen. Liefde is de motor van alle actie, van dat gedurige omvormingsproces. En wat nog meer is: mensen gaan dat merken. Wie met een innerlijke, liefdevolle drive in het leven staat, is aantrekkelijk. Dan hoef je niet knap te zijn volgens de maatstaven van deze tijd, je wordt aantrekkelijk want mensen voelen zich bij je thuis. Of voor een gemeenschap: mensen willen er bij gaan horen. Jezus mag aanstaande donderdag naar de
hemel varen, we zijn Hem dan niet kwijt want Hij blijft ons van binnenuit bezielen.
Joost Jansen, Abdij van Berne