‘En… hoe gaat het werk?’ Het hoeft geen officieel beoordelingsgesprek te zijn, of een voortgangsgesprek. Het kan gewoon een belangstellende vraag zijn. Maar toch… zo’n vraag suggereert dat je je inzet, je houding, evalueert. Niks mis mee, zullen we zeggen. Eens terugkijken hoe het gaat en dan ervan leren voor de tijd die komt. Gebeurt er ook zo iets in het evangelie?
De mensen die gescheiden worden in twee groepen, de schapen en de bokken, voelen duidelijk aan dat er geëvalueerd wordt. En waarover? Of je het nieuwe Onze Vader goed kent? We bidden het nu een jaar. En vergeef ons onze schulden, en de rest. Of je de geloofsbelijdenis kunt opzeggen? Wordt geëvalueerd hoe vaak je naar de kerk bent gegaan het afgelopen jaar? Niets van dit alles. De evaluatie gaat over hoe je hongerigen, dorstigen, naakten, zieken, vreemdelingen, gevangenen geholpen hebt. En ik voeg het begraven van de doden er maar aan toen, dan hebben we de zeven werken van barmhartigheid. Het gaat er dus om wat je gedaan hebt en niet om wat je gelooft. Zo meen ik in eerste instantie te horen. Wat doen we dan nog hier? Is het niet beter om aan de slag te gaan? Welk nut heeft het om al die tijd te steken in een mooie liturgie en om geregeld te bidden? Laten we er maar op uitgaan om de hongerigen te voeden, de dorstigen te laven, de naakten te kleden, de vreemdelingen op te nemen, de zieken en de gevangenen te bezoeken en de doden te begraven. Daar heeft de samenleving tenminste wat aan! Trouwens de relevantie van de kerk in de samenleving wordt door velen afgemeten aan de inzet van kerkelijke vrijwilligers. Soms om de gaten op te vullen waar professionele hulpverlening van gemeente, provincie en rijk te kort schiet.
Dus, laten we maar aan de slag gaan om bij de schapen van de herder te horen, aan zijn rechterkant, de goede kant. Is dat alles? Is het niet wat mager? Is de kerk alleen relevant als wij wat doen? Wanneer de maatschappij ons een ideaal voorhoudt van ‘slim, slank, gezond’ zoals de titel van een boek luidt, dan vallen er heel wat mensen buiten de boot. Wanneer een kerk alleen van waarde is als vangnet voor mensen met beperkingen, gebreken, de drop-outs, dan is dat schraal. Waar halen al die goedwillende mensen, met al hun inzet, de nodige geestkracht vandaan? En hoe weten ze dat wat ze doen voor Hem, de Mensenzoon, bestemd is?
Jezus leeft ons een andere weg voor. Hij voedt een menigte van vijfduizend mensen met brood en vissen, vijf broden en twee vissen om precies te zijn. Hij geeft de Samaritaanse vrouw bij de bron levend water. Net voor Hij gekruisigd wordt legt Hij zijn kleed af en geeft het aan de soldaten. Jezus bezoekt de zieke schoonmoeder van Petrus en als Johannes de Doper in de gevangenis zit geeft Hij hem aandacht. Hij gaat zelfs de grens van Israël over om daar zijn bevrijdend Woord te delen, in den vreemde. Jezus is er ook als een weduwe haar enige zoon naar het graf brengt. Het staat al zo mooi beschreven in de eerste lezing van deze dag bij Ezechiël: ‘Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft wanneer ze verstrooid zijn…’ Zich onder zijn schapen begeeft: een prachtig beeld. Onder al die hongerigen, dorstigen, naakten, zieken, gevangenen, vreemdelingen is Hij aanwezig. Zelfs tot in de rijk van de dood om de mens bij de hand te nemen. Dat is dienstbaar-zijn. Er gewoon maar ‘zijn’, van macht ontdaan, zonder ophef en aanzien.
Zou dat de weg zijn die we als kerk in een geseculariseerde samenleving moeten gaan? Een samenleving met mensen die geen boodschap hebben aan een – in hun ogen – verouderd en afgedaan instituut. Een samenleving die wel mensen nodig heeft die niet buigen voor het simplificerende ideaal van ‘slim, slank, gezond’. De meeste mensen beantwoorden niet aan dit ideaal. Voor hen is Jezus in eerste instantie gekomen en Hij heeft ons nodig om als zijn medewerkers aan die nieuwe wereld te bouwen. Zijn wij die mensen? Zijn wij het die hieruit energie putten om ons in te zetten voor de kleinen? Meer nog: we mogen het doen om te dienen. Dat betekent dat wij niet koning zijn, dat we een koning dienen, Christus Koning.
Joost Jansen, Abdij van Berne