Spreken en schrijven over het onzegbare is problematisch. En juist voor dié taak zie ik mij gesteld deze ochtend.
Drie van Jezus' meest nabije vrienden zijn getuige geweest van een onuitsprekelijke ervaring, van een Godsontmoeting op de berg.
Petrus, Jakobus en Johannes zagen Jezus met Mozes en Elia, in onzegbaar helder licht, zij zagen Jezus in zijn goddelijke heerlijkheid.
Een ónuitwisbare ervaring die álle begrip te boven gaat. 'Zij zwegen erover' - zo staat er aan het einde. 'Zij verhaalden in die tijd aan niemand iets van wat zij gezien hadden'. Jezus zélf had hun immers bezworen hierover niemand iets te zeggen vóórdat Hij uit de doden zou zijn opgestaan. Dit lezen we bij Marcus, aan wie Lucas zijn verhaal ontleent. Petrus, Jakobus en Johannes hebben dus - stamelend en moeizaam zoekend naar de juiste woorden - uiteindelijk inderdaad gesproken over wat onzegbaar was, over wat zij hadden meegemaakt.
Want hoe kan dit verhaal worden verstaan? En waarom wordt het nú gelezen, op deze 2e zondag van de Veertigdagentijd?
Laat ik een voorzichtige poging doen. Vorige week hoorden wij over de beproeving in de woestijn. Woestijn: symbool voor de plaats van de ultieme confrontatie met jezelf. En nu vandaag de berg, in de Traditie de berg Tabor. Berg: symbool voor de plaats van Godsontmoeting. Beide plaatsen, woestijn én berg, markeren aldus ultieme grenssituaties. Situaties waarin je niet verblijven moet, maar die je moet doorgáán.
Na veertig dagen woestijn keerde Jezus terug naar Galilea, 'in de kracht van de Geest' - zo staat er bij Lucas. Uit de woestijn trok hij dus wég, om concreet invulling te geven aan de roeping waarvan Hij zich bewust geworden was. In de kracht van de Geest begaf Hij zich onder de mensen om hen te onderrichten, om te genezen, om Gods boodschap van bevrijding uit te dragen. Precies dié beweging zien we ook vandaag. Ook op de berg moest Jezus niet blijven. Geen tenten dus zoals Petrus suggereerde, geen permanent verblijf in heerlijkheid, maar: áfdaling, terug naar de realiteit van alle dag, met beide benen op de grond. Terug onder de mensen om hen te onderrichten en te helpen.
Woestijn en berg: beide grenssituaties die Jezus helderheid verschaffen over wat Hem te doen staat, die Hem inzicht verschaffen in zijn roeping.
Ze markeren ook momenten voor óns om tot inzicht te komen. Niet voor niets staat er, dat Petrus en zijn metgezellen, door slaap overmand, en nu plotseling klaarwakker Jezus aanschouwden in zijn heerlijkheid, met goddelijke glans omgeven. Met andere woorden: hun géést ontwaakte uit onwetendheid. Van Godswege werd hun op onuitsprekelijke wijze geopenbaard wie Jezus ten diepste is: de Zoon van God, de Uitverkorene. En zij zagen Jezus niet alléén, maar samen met Mozes en Elia, de vertegenwoordigers van de Wet en de Profeten. In dié traditie stond Hij dus, ten volle. Hij was de door de profeten lang verwachte Messias.
Maar… en nu komt iets dat moeilijk of misschien wel niet te begrijpen is… Jezus' verheerlijking, zijn goddelijke glans is niet los verkrijgbaar. Zijn verheerlijking - en niet alleen in dít verhaal - staat telkens in het perspectief van lijden en dood. Het verhaal van de gedaanteverandering, van de openbaring van de goddelijke natuur van Jezus, wordt omzoomd door tweemaal een lijdensvoorspelling. Direct voorafgaand aan de evangeliepassage van vandaag staat het ó zo centrale getuigenis van Petrus die zegt: 'Jezus, U bent de Gezalfde van God'. En meteen daarop voorzegt Jezus, dat Hij veel zal moeten lijden, dat Hij ter dood gebracht zal worden, en op de derde dag zal verrijzen. En vrijwel direct vólgend op het verhaal van de gedaanteverandering volgt opnieuw zo'n zelfde lijdensvoorspelling.
Lijden en verheerlijking worden dus onlosmakelijk met elkaar verbonden: Slechts dóór het lijden heen gloort de goddelijke verheerlijking. Het evangelie van de gedaanteverandering van de Heer is daarmee een verhaal dat vooruitloopt op Pasen: het loopt vooruit op wat ons te wachten staat in de Goede Week. Daarom past het ook in deze Veertigdagentijd. Op de berg sprak Jezus met Mozes en Elia over zijn komend heengaan, over wat zich in Jeruzalem zou gaan voltrekken. En deze vooruitblik op zijn lijden en dood wordt ons gegeven vanúit het perspectief van zijn verheerlijking die daarop volgen zal op Pasen.
Lijden en verheerlijking zijn kennelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoe onbegrijpelijk ook. Ook voor ons.
Misschien schuilt hierin een boodschap voor ons vandaag. De pieken en de dalen in óns leven, ónze bergen én woestijnen, kunnen ons doen inzien wat van óns verlangd wordt. Woestijnervaringen kunnen louterend werken en tot inzicht leiden, maar je moet er niet in blijven hangen. En evenzeer zijn piekervaringen niet bedoeld om erin te blijven hangen, maar om van dááruit weer af te dalen naar het leven van alle dag, en de werken in praktijk te brengen waartoe wij zijn geroepen. Privé en op ons werk. In onze gezinnen, in ons dorp, in ons land.
pastor Frank van Roermund o.praem.